Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 13:14-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. Hij wilde echter naar haar niet luisteren, maar overweldigde haar, onteerde en verkrachtte haar.

15. Daarna kreeg Amnon een zeer grote afkeer van haar; ja, de afkeer die hij tegen haar kreeg, was groter dan de liefde waarmee hij haar had liefgehad; en Amnon zeide tot haar: Sta op, ga weg!

16. Toen sprak zij tot hem met het oog op dit grote kwaad: Mij weg te zenden is erger dan het andere dat gij mij aangedaan hebt. Maar hij wilde naar haar niet luisteren,

17. en riep zijn knecht, die hem bediende, en zeide: Breng ze bij mij vandaan, naar buiten, en grendel de deur achter haar.

18. Zij nu droeg een pronkgewaad; want in zulke lange gewaden gingen de dochters van de koning, zolang zij maagden waren, gekleed. En zijn dienaar bracht haar naar buiten en grendelde de deur achter haar.

19. Toen strooide Tamar as op haar hoofd, scheurde het pronkgewaad dat zij droeg, legde haar hand op haar hoofd en ging al jammerend heen.

20. En haar broeder Absalom zeide tot haar: Heeft uw broeder Amnon omgang met u gehad? Nu dan, mijn zuster, zwijg erover; hij is uw broeder, trek u dit niet te zeer aan. En Tamar ging in het huis van haar broeder Absalom wonen, als een eenzame.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 13