Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 12:20-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. Toen stond David op van de grond, wies zich, zalfde zich en verwisselde zijn klederen; hij ging het huis des Heren binnen en boog zich neder. Daarna ging hij naar zijn huis terug, en op zijn verzoek zetten zij hem brood voor en hij at.

21. Toen zeiden zijn dienaren tot hem: Waarom hebt gij dit gedaan? Terwijl het kind nog leefde, hebt gij ter wille daarvan gevast en geweend, maar nu het kind gestorven is, zijt gij opgestaan en hebt brood gegeten.

22. En hij zeide: Zolang het kind nog leefde, heb ik gevast en geweend, omdat ik dacht: misschien is de Here mij genadig, zodat het kind in leven blijft.

23. Maar nu is het dood – waarom zou ik dan vasten? Kan ik het nog doen terugkeren? Ik zal wel tot hem gaan, maar hij keert tot mij niet terug.

24. Daarna troostte David zijn vrouw Batseba; hij kwam tot haar en had gemeenschap met haar, zij baarde een zoon en hij noemde hem Salomo. De Here nu had hem lief:

25. Hij zond een boodschap door de profeet Natan en noemde hem Jedidja, om des Heren wil.

26. Joab deed een aanval op Rabba der Ammonieten en nam de koningsstad in.

27. Toen zond Joab boden naar David met het bericht: Ik heb op Rabba een aanval gedaan, zelfs heb ik de waterstad ingenomen.

28. Nu dan, vergader gij de rest van het krijgsvolk, beleger de stad en neem haar in, opdat niet ik de stad inneme en niet mijn naam over haar worde uitgeroepen.

29. Daarop vergaderde David al het krijgsvolk, trok naar Rabba en nam het stormenderhand in.

30. Hij nam hun koning de kroon van het hoofd – zij had een gewicht van een talent goud, en bevatte een kostbare steen. Die werd op het hoofd van David gezet. Ook voerde hij zeer veel buit uit de stad weg.

31. De bevolking die erin was, liet hij naar buiten brengen en hij legde ze onder zagen, ijzeren pinnen en ijzeren bijlen; ook liet hij hen overbrengen naar de tichelwerken. Evenzo deed David met alle steden der Ammonieten. Hierop keerde David met al het volk naar Jeruzalem terug.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 12