Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 12:15-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. Daarop ging Natan naar zijn huis. En de Here sloeg het kind, dat de vrouw van Uria aan David gebaard had, met een ziekte.

16. Toen zocht David God ter wille van de jongen, hij vastte en telkens, als hij naar binnen gegaan was, bracht hij de nacht door, liggend op de grond.

17. En de oudsten van zijn huis kwamen bij hem om hem van de grond te doen opstaan, maar hij wilde niet; ook at hij niet met hen.

18. Op de zevende dag nu stierf het kind. En de dienaren van David durfden hem niet mee te delen, dat het kind dood was. Want zij zeiden: Zie, toen het kind nog in leven was, hebben wij tot hem gesproken en heeft hij naar ons niet geluisterd; hoe zouden wij dan tot hem kunnen zeggen: het kind is dood? Hij zou iets kwaads kunnen doen.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 12