Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 12:10-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Nu dan, het zwaard zal van uw huis nimmermeer wijken, omdat gij Mij hebt veracht, en de vrouw van de Hethiet Uria genomen hebt, opdat zij u tot vrouw zou zijn.

11. Zo zegt de Here: Zie, Ik zal over u een kwaad doen komen, uit uw eigen huis; Ik zal uw vrouwen voor uw ogen weghalen en aan uw naaste geven; die zal bij uw vrouwen liggen op klaarlichte dag.

12. Want gij hebt het wel in het verborgen gedaan, maar Ik zal dit doen in tegenwoordigheid van geheel Israël en in het volle licht.

13. Toen sprak David tot Natan: Ik heb tegen de Here gezondigd. En Natan zeide tot David: De Here heeft uw zonde vergeven: gij zult niet sterven,

14. ofschoon gij door deze daad de vijanden des Heren zeer hebt doen lasteren, – de zoon echter, die u geboren is, zal sterven.

15. Daarop ging Natan naar zijn huis. En de Here sloeg het kind, dat de vrouw van Uria aan David gebaard had, met een ziekte.

16. Toen zocht David God ter wille van de jongen, hij vastte en telkens, als hij naar binnen gegaan was, bracht hij de nacht door, liggend op de grond.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 12