Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Samuël 1:3-7 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. En David vroeg hem: Vanwaar komt gij? Hij zeide tot hem: Ik ben ontkomen uit het leger van Israël.

4. Daarop vroeg David hem: Wat is er geschied? Vertel het mij. Hij antwoordde: Het volk is gevlucht uit de strijd; niet alleen zijn velen van het volk gevallen en omgekomen, maar ook Saul en zijn zoon Jonatan zijn dood.

5. David zeide tot de jongeman die hem het bericht bracht: Hoe weet gij, dat Saul en zijn zoon Jonatan dood zijn?

6. De jongeman die hem het bericht bracht, zeide: Ik bevond mij toevallig op het gebergte Gilboa; en zie, Saul leunde op zijn speer, zie, de wagens en de ruiters drongen op hem aan.

7. Toen wendde hij zich om, zag mij en riep mij; en ik zeide: Hier ben ik.

Lees verder hoofdstuk 2 Samuël 1