Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 8:10-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Dit waren de hoogste ambtenaren van koning Salomo: tweehonderd vijftig, die het volk bestuurden.

11. Salomo bracht de dochter van Farao uit de stad Davids naar het huis dat hij voor haar gebouwd had, want hij zeide: Een vrouw van mij mag niet in het huis van David, de koning van Israël, wonen, want heilig zijn de plaatsen waar de ark des Heren gekomen is.

12. Toen bracht Salomo brandoffers aan de Here op het altaar des Heren dat hij vóór de voorhal gebouwd had,

13. namelijk hetgeen naar het gebod van Mozes voor elke dag als offer vastgesteld was, voor de sabbatten, voor de nieuwe maanden en voor de feesttijden driemaal des jaars: op het feest der ongezuurde broden, het feest der weken en het loofhuttenfeest.

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 8