Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 5:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen al het werk, dat Salomo aan het huis des Heren deed, voltooid was, bracht Salomo de geheiligde voorwerpen van zijn vader David erin; het zilver, het goud en al die voorwerpen legde hij in de schatkamers van het huis Gods.

2. Toen vergaderde Salomo de oudsten van Israël, en al de stamhoofden, de familievorsten der Israëlieten, te Jeruzalem, om de ark van het verbond des Heren uit de stad Davids, dat is Sion, opwaarts te brengen.

3. En alle mannen van Israël kwamen bij de koning op het feest samen; dat was in de zevende maand.

4. Toen alle oudsten van Israël gekomen waren, hieven de Levieten de ark op

5. en brachten de ark, de tent der samenkomst en alle heilige voorwerpen die in de tent waren, opwaarts; de levitische priesters brachten ze opwaarts.

6. Koning Salomo en de gehele vergadering van Israël, die bij hem samengekomen was vóór de ark, offerden schapen en runderen, niet te tellen, noch te berekenen vanwege de menigte.

7. Vervolgens brachten de priesters de ark des verbonds des Heren naar haar plaats, de achterzaal van het huis, het heilige der heiligen, onder de vleugels der cherubs,

8. zodat de cherubs beide vleugels uitspreidden over de plaats der ark en de cherubs de ark en haar draagbomen van boven bedekten.

9. De draagbomen waren zo lang, dat hun uiteinden buiten de ark vóór de achterzaal zichtbaar waren, maar buiten kon men ze niet zien; zij is daar geweest tot op de huidige dag.

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 5