Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 35:22-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. Doch Josia wendde zich niet van hem af, maar vermomde zich, om tegen hem ten strijde te trekken; hij luisterde niet naar de woorden van Neko, die uit de mond Gods kwamen, en bond de strijd aan in de vlakte van Megiddo.

23. Toen raakten de schutters koning Josia; en de koning zeide tot zijn dienaren: Brengt mij weg, want ik ben zwaar gewond.

24. En zijn dienaren haalden hem uit de strijdwagen, vervoerden hem op zijn tweede wagen en brachten hem naar Jeruzalem. Toen stierf hij en werd bijgezet in de graven zijner vaderen, en geheel Juda en Jeruzalem bedreven rouw over Josia.

25. En Jeremia zong een klaagzang op Josia, en al de zangers en zangeressen gewaagden van Josia in hun klaagzangen, tot heden toe. Zij maakten hiervan een vaste gewoonte in Israël; zie, zij zijn geschreven in de Klaagzangen.

26. Het overige van de geschiedenis van Josia, zijn vrome daden, in overeenstemming met hetgeen in de wet des Heren geschreven staat,

27. zijn geschiedenis uit vroeger en later tijd, zie, deze is beschreven in het boek der koningen van Israël en van Juda.

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 35