Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 34:18-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

18. Ook deelde de schrijver Safan de koning mede: De priester Chilkia heeft mij een boek gegeven. En Safan las de koning daaruit voor.

19. Zodra de koning de woorden der wet hoorde, scheurde hij zijn klederen.

20. Toen gebood de koning aan Chilkia, Achikam, de zoon van Safan, Abdon, de zoon van Mika, de schrijver Safan en Asaja, de dienaar des konings:

21. Gaat de Here raadplegen ten behoeve van mij en van hen die in Israël en Juda zijn overgebleven, over de woorden van het boek dat gevonden is, want groot is de gramschap des Heren, die zich over ons uitgestort heeft, omdat onze vaderen het woord des Heren niet in acht genomen hebben, en niet hebben gehandeld overeenkomstig al wat in dit boek geschreven staat.

22. Daarop ging Chilkia met hen die de koning gezonden had, naar de profetes Chulda, de vrouw van de klederbewaarder Sallum, de zoon van Tokhat, de zoon van Chasra. Zij nu woonde te Jeruzalem in het nieuwe gedeelte. En zij spraken tot haar volgens hun opdracht.

23. Zij zeide tot hen: Zo zegt de Here, de God van Israël: zegt tot de man die u tot Mij gezonden heeft:

24. zo zegt de Here: zie, Ik breng onheil over deze plaats en over haar inwoners: al de vervloekingen die geschreven staan in het boek dat men de koning van Juda heeft voorgelezen;

25. omdat zij Mij verlaten hebben en offers ontstoken voor andere goden, teneinde Mij te krenken met al de maaksels van hun handen. Daarom zal mijn gramschap zich uitstorten over deze plaats zonder geblust te worden.

26. Maar tot de koning van Juda, die u zond om de Here te raadplegen, tot hem zult gij aldus zeggen: zo zegt de Here, de God van Israël: wat de woorden betreft die gij gehoord hebt –

27. omdat uw hart week geworden is en gij u verootmoedigd hebt voor het aangezicht van God, toen gij zijn woorden tegen deze plaats en haar inwoners hoordet, ja, u voor mijn aangezicht verootmoedigd hebt en uw klederen gescheurd hebt en voor mijn aangezicht geweend hebt, zo heb ook Ik gehoord, luidt het woord des Heren.

28. Zie, Ik zal u tot uw vaderen vergaderen en gij zult in vrede in uw graf bijgezet worden en uw ogen zullen niets zien van al het onheil, dat Ik over deze plaats en haar inwoners breng. En zij brachten de koning het antwoord over.

29. Toen zond de koning een boodschap en riep al de oudsten van Juda en Jeruzalem bijeen.

30. De koning ging naar het huis des Heren met al de mannen van Juda, de inwoners van Jeruzalem, de priesters, de Levieten, en het gehele volk van groot tot klein. Hij las te hunnen aanhoren al de woorden van het boek des verbonds dat in het huis des Heren gevonden was.

31. Toen ging de koning staan op zijn plaats en sloot een verbond voor het aangezicht des Heren, dat men de Here zou volgen en met zijn ganse hart en zijn ganse ziel zijn geboden, getuigenissen en inzettingen zou houden, en de woorden van het verbond die in dit boek geschreven waren, zou volbrengen.

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 34