Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 30:9-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Want, wanneer gij wederkeert tot de Here, dan zullen uw broeders en zonen erbarming vinden bij degenen die hen als gevangenen hebben weggevoerd, en dan zullen zij naar dit land wederkeren. Want genadig en barmhartig is de Here, uw God: Hij zal het aangezicht niet van u afwenden, indien gij tot Hem wederkeert.

10. Toen de ijlboden van stad tot stad door het land van Efraïm en Manasse trokken en tot Zebulon toe, lachte men hen uit en bespotte men hen.

11. Maar enige mannen uit Aser, Manasse en Zebulon verootmoedigden zich en kwamen naar Jeruzalem.

12. Ook in Juda bewerkte de hand Gods, dat zij één van zin waren, om het gebod des konings en der oversten naar het woord des Heren te volbrengen.

13. En er kwam veel volk te Jeruzalem bijeen, om het feest der ongezuurde broden in de tweede maand te vieren, een zeer talrijke gemeente.

14. Toen maakten zij zich op en verwijderden de altaren in Jeruzalem, ook al de reukofferaltaren verwijderden zij en wierpen die in de beek Kidron.

15. Daarna slachtten zij het Pascha op de veertiende der tweede maand. Toen schaamden zich de priesters en de Levieten, zij heiligden zich en brachten brandoffers in het huis des Heren.

16. En zij stonden op hun plaats volgens de verordening, overeenkomstig de wet van Mozes, de man Gods. De priesters sprengden het bloed, dat de Levieten hun toereikten.

17. Want, omdat velen onder de gemeente zich niet geheiligd hadden, waren de Levieten belast met het slachten der Paasoffers voor ieder die ze niet zelf de Here kon heiligen, omdat hij niet rein was.

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 30