Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 30:15-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. Daarna slachtten zij het Pascha op de veertiende der tweede maand. Toen schaamden zich de priesters en de Levieten, zij heiligden zich en brachten brandoffers in het huis des Heren.

16. En zij stonden op hun plaats volgens de verordening, overeenkomstig de wet van Mozes, de man Gods. De priesters sprengden het bloed, dat de Levieten hun toereikten.

17. Want, omdat velen onder de gemeente zich niet geheiligd hadden, waren de Levieten belast met het slachten der Paasoffers voor ieder die ze niet zelf de Here kon heiligen, omdat hij niet rein was.

18. Want het grootste gedeelte van het volk – velen uit Efraïm en Manasse, Issakar en Zebulon – had zich niet gereinigd; toch aten zij het Pascha, in strijd met het voorschrift. Maar Jechizkia bad voor hen: De Here, die goed is, doe verzoening over ieder

19. die zijn hart erop gericht heeft God, de Here, de God zijner vaderen, te zoeken, al was het niet naar de reinheid welke bij het heilige past.

20. En de Here verhoorde Jechizkia en genas het volk.

21. Zeven dagen lang vierden de Israëlieten die zich te Jeruzalem bevonden, het feest der ongezuurde broden met grote vreugde. De Levieten en de priesters loofden de Here dag op dag onder begeleiding van instrumenten tot lof van de Here.

22. Jechizkia sprak tot het hart van al de Levieten, die grote kundigheid getoond hadden in de dienst des Heren. Zij aten het feestoffer zeven dagen lang, slachtten vredeoffers en loofden de Here, de God hunner vaderen.

23. Toen kwam de gehele gemeente overeen, om nog zeven dagen feest te vieren, en zij vierden nog zeven dagen feest, met vreugde.

24. Want Hizkia, de koning van Juda, gaf aan de gemeente duizend stieren en zevenduizend stuks kleinvee; en de oversten gaven aan de gemeente duizend stieren en tienduizend stuks kleinvee. Ook heiligde zich een grote menigte priesters.

25. De gehele gemeente van Juda, de priesters, de Levieten, de gehele gemeente die uit Israël gekomen was, en de vreemdelingen, zowel die uit het land van Israël gekomen waren, als die in Juda woonden, verheugden zich.

26. Er was grote vreugde in Jeruzalem, want sinds de dagen van Salomo, de zoon van David, de koning van Israël, was iets dergelijks in Jeruzalem niet geschied.

27. Toen stonden de levitische priesters op en zegenden het volk, en hun stem werd gehoord; hun gebed kwam tot in zijn heilige woning, tot in de hemel.

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 30