Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 30:12-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. Ook in Juda bewerkte de hand Gods, dat zij één van zin waren, om het gebod des konings en der oversten naar het woord des Heren te volbrengen.

13. En er kwam veel volk te Jeruzalem bijeen, om het feest der ongezuurde broden in de tweede maand te vieren, een zeer talrijke gemeente.

14. Toen maakten zij zich op en verwijderden de altaren in Jeruzalem, ook al de reukofferaltaren verwijderden zij en wierpen die in de beek Kidron.

15. Daarna slachtten zij het Pascha op de veertiende der tweede maand. Toen schaamden zich de priesters en de Levieten, zij heiligden zich en brachten brandoffers in het huis des Heren.

16. En zij stonden op hun plaats volgens de verordening, overeenkomstig de wet van Mozes, de man Gods. De priesters sprengden het bloed, dat de Levieten hun toereikten.

17. Want, omdat velen onder de gemeente zich niet geheiligd hadden, waren de Levieten belast met het slachten der Paasoffers voor ieder die ze niet zelf de Here kon heiligen, omdat hij niet rein was.

18. Want het grootste gedeelte van het volk – velen uit Efraïm en Manasse, Issakar en Zebulon – had zich niet gereinigd; toch aten zij het Pascha, in strijd met het voorschrift. Maar Jechizkia bad voor hen: De Here, die goed is, doe verzoening over ieder

19. die zijn hart erop gericht heeft God, de Here, de God zijner vaderen, te zoeken, al was het niet naar de reinheid welke bij het heilige past.

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 30