Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 29:14-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. en van de Hemanieten: Jechiël en Simi; en van de Jedutunieten: Semaja en Uzziël.

15. En zij brachten hun broeders samen, heiligden zich en kwamen, naar het gebod des konings overeenkomstig de woorden des Heren, het huis des Heren reinigen.

16. Toen gingen de priesters het huis des Heren binnen, om het te reinigen. Zij brachten al het onreine dat zij in de tempel des Heren vonden, naar de voorhof van het huis des Heren, en de Levieten namen het over om het naar buiten, naar de beek Kidron, te brengen.

17. Op de eerste dag van de eerste maand begonnen zij met de heiliging; op de achtste dag der maand kwamen zij toe aan de voorhal des Heren en heiligden het huis des Heren in acht dagen; op de zestiende dag van de eerste maand waren zij gereed.

18. Toen traden zij bij koning Hizkia binnen en zeiden: Wij hebben het gehele huis des Heren gereinigd, het brandofferaltaar met al zijn toebehoren, en de tafel der toonbroden met al haar toebehoren.

19. En al de voorwerpen die koning Achaz tijdens zijn regering door zijn ontrouw ontwijd heeft, hebben wij in gereedheid gebracht en geheiligd; zie, zij zijn vóór het altaar des Heren.

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 29