Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 25:21-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. Toen trok Joas, de koning van Israël, op en zij maten zich met elkander, hij en Amasja, de koning van Juda, te Bet-Semes, in Juda.

22. En Juda werd door Israël verslagen; zij vluchtten allen naar hun tenten.

23. Joas nu, de koning van Israël, nam Amasja, de koning van Juda, de zoon van Joas, de zoon van Joachaz, te Bet-Semes gevangen. En hij bracht hem naar Jeruzalem en brak de muur van Jeruzalem af, van de Efraïmpoort tot de Hoekpoort, vierhonderd el.

24. Daarop nam hij al het goud en zilver en al het gerei, dat zich in het huis Gods bij Obed-Edom bevond, ook de schatten van het koninklijk paleis, benevens gijzelaars, en keerde terug naar Samaria.

25. Amasja, de zoon van Joas, de koning van Juda, leefde na de dood van Joas, de zoon van Joachaz, de koning van Israël, nog vijftien jaar.

26. Het overige van de geschiedenis van Amasja, uit vroeger en later tijd, zie, het is immers beschreven in het boek der koningen van Juda en van Israël.

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 25