Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 20:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Daarna geschiedde het, dat de Moabieten, de Ammonieten en met hen een deel van de Meünieten tegen Josafat ten strijde trokken.

2. Men kwam Josafat melden: Een grote menigte is tegen u opgetrokken van de overkant der zee, uit Aram; zie, zij zijn in Chaseson-Tamar – dat is Engedi –.

3. Toen werd Josafat bevreesd en besloot de Here te raadplegen; hij riep voor geheel Juda een vasten uit,

4. en Juda kwam bijeen om hulp te zoeken bij de Here; ja, men kwam uit al de steden van Juda om de Here te zoeken.

5. Josafat ging te midden van de gemeente van Juda en Jeruzalem staan, in het huis des Heren vóór de nieuwe voorhof,

6. en zeide: Here, God onzer vaderen, zijt Gij niet God in de hemel, heerst Gij niet over al de koninkrijken der volken? In uw hand is kracht en sterkte, niemand kan standhouden tegen U.

7. Zijt Gij niet onze God, die voor het aangezicht van uw volk Israël verdreven hebt de inwoners van dit land en dit voor altijd hebt gegeven aan het nakroost van Abraham, uw vriend?

8. Zij woonden daarin, bouwden U daarin voor uw naam een heiligdom en zeiden:

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 20