Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 18:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen Josafat rijkdom en eer in overvloed bezat, verzwagerde hij zich met Achab.

2. Hij ging na verloop van jaren naar Achab te Samaria; toen slachtte Achab voor hem en zijn gevolg kleinvee en runderen in menigte, en trachtte hem over te halen om op te trekken tegen Ramot in Gilead.

3. Achab, de koning van Israël, zeide tot Josafat, de koning van Juda: Gaat gij met mij naar Ramot in Gilead? Hij antwoordde hem: Ik ben als gij, mijn volk is als uw volk; ik ga met u in de strijd.

4. Maar Josafat zeide tot de koning van Israël: Vraag toch eerst het woord des Heren.

5. Toen riep de koning van Israël de profeten, vierhonderd man, bijeen en vroeg hun: Zullen wij optrekken ten strijde tegen Ramot in Gilead of zal ik het nalaten? Zij antwoordden: Trek op; God zal het in de macht des konings geven.

6. Maar Josafat zeide: Is hier niet nog een profeet des Heren? Laten wij het dan door hem vragen.

7. De koning van Israël zeide tot Josafat: Er is nog één man door wie wij de Here kunnen raadplegen, maar ik haat hem, omdat hij over mij nooit iets goeds, maar altijd onheil profeteert; het is Micha, de zoon van Jimla. En Josafat zeide: De koning spreke niet alzo.

8. Daarop riep de koning van Israël een hoveling en zeide: Haal dadelijk Micha, de zoon van Jimla!

9. Nu zaten de koning van Israël en Josafat, de koning van Juda, ieder op zijn troon, gekleed in staatsiegewaad, op een dorsvloer aan de ingang der poort van Samaria, terwijl al de profeten vóór hen profeteerden.

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 18