Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 12:8-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Zij zullen hem echter tot knechten zijn, zodat zij mijn dienst en de dienst van de koninkrijken der landen leren kennen.

9. Sisak dan, de koning van Egypte, trok op tegen Jeruzalem en nam de schatten van het huis des Heren en van het huis des konings, alles nam hij. Ook nam hij de gouden schilden die Salomo gemaakt had.

10. Toen maakte koning Rechabeam in plaats daarvan koperen schilden, welke hij toevertrouwde aan de oversten der garde, die wacht hielden aan de ingang van het koninklijk paleis.

11. Zo dikwijls als de koning naar het huis des Heren ging, kwamen de soldaten der garde ze halen en brachten zij ze weer naar de kamer der garde terug.

12. Omdat hij zich verootmoedigde, wendde de toorn des Heren zich van hem af, zodat Hij hem niet geheel en al te gronde richtte. Ook was er in Juda nog wel iets goeds.

13. Koning Rechabeam betoonde zich krachtig te Jeruzalem in zijn regering; éénenveertig jaar was Rechabeam oud, toen hij koning werd, en hij regeerde te Jeruzalem, de stad die de Here uit al de stammen van Israël verkoren had om zijn naam daar te vestigen, zeventien jaar. Zijn moeder heette Naäma, zij was een Ammonitische.

14. Hij deed wat kwaad is, want hij had er zijn hart niet op gezet de Here te zoeken.

15. De geschiedenis van Rechabeam, uit vroeger en later tijd, is die niet beschreven in de geschiedenis van de profeet Semaja, en van de ziener Iddo, volgens het geslachtsregister? Er was voortdurend oorlog tussen Rechabeam en Jerobeam.

16. Rechabeam ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in de stad Davids; zijn zoon Abia werd koning in zijn plaats.

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 12