Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Kronieken 11:16-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Na hen zijn uit al de stammen van Israël zij die hun hart erop gezet hadden de Here, de God van Israël, te zoeken, te Jeruzalem gekomen, om aan de Here, de God hunner vaderen, te offeren.

17. Zij versterkten het koninkrijk Juda en waren gedurende drie jaren een krachtige steun voor Rechabeam, de zoon van Salomo, want zij bewandelden drie jaren de weg van David en Salomo.

18. Rechabeam nam zich tot vrouw Machalat, de dochter van Davids zoon Jerimot, (en van) Abihaïl, de dochter van Isaï’s zoon Eliab.

19. Zij baarde hem de zonen Jeüs, Semarja en Zaham.

20. Na haar nam hij Maäka, de dochter van Absalom; zij baarde hem Abia, Attai, Ziza en Selomit.

21. Rechabeam had Maäka, de dochter van Absalom, lief boven al zijn vrouwen en bijvrouwen; hij had namelijk achttien vrouwen en zestig bijvrouwen genomen en verwekte achtentwintig zonen en zestig dochters.

22. Rechabeam stelde Abia, de zoon van Maäka, tot hoofd aan, tot een vorst onder zijn broeders, want hij wilde hem koning maken.

23. Hij handelde verstandig en verdeelde een aantal van zijn zonen over al de streken van Juda en Benjamin, over al de vestingsteden; hij gaf hun spijze in overvloed en zocht (voor hen) een menigte vrouwen.

Lees verder hoofdstuk 2 Kronieken 11