Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 5:15-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. Daarop keerde hij terug tot de man Gods, hijzelf met zijn gehele gevolg; en, bij hem gekomen, ging hij voor hem staan en zeide: Zie, nu weet ik, dat er op de gehele aarde geen God is behalve in Israël. Neem dan een geschenk aan van uw dienaar.

16. Maar hij zeide: Zo waar de Here leeft, in wiens dienst ik sta, ik neem niets aan. En, hoewel hij bij hem aandrong, dat hij iets zou aannemen, bleef hij weigeren.

17. Toen zeide Naäman: Indien dan niet, laat aan uw knecht een last aarde geven zoveel als een span muildieren kan dragen. Want uw knecht zal geen brandoffer of slachtoffer meer brengen aan andere goden dan aan de Here.

18. Maar moge de Here dit aan uw knecht vergeven: wanneer mijn heer in de tempel van Rimmon komt om zich aldaar neer te buigen, terwijl hij op mijn arm leunt, zodat ik mij in de tempel van Rimmon moet neerbuigen – als ik mij dan neerbuig in de tempel van Rimmon, moge de Here deze zaak aan uw knecht vergeven.

19. En hij zeide tot hem: Ga in vrede.Toen hij een eindweegs van hem was weggegaan,

20. dacht Gechazi, de knecht van Elisa, de man Gods: Zie, daar heeft mijn heer deze Arameeër Naäman ontzien door niets van hem aan te nemen van wat hij had meegebracht! Zo waar de Here leeft, ik snel hem achterna en neem iets van hem aan.

21. Dus ging Gechazi Naäman achterna. Toen Naäman zag, dat iemand hem achterna snelde, sprong hij van de wagen af hem tegemoet en zeide: Is het wel?

22. En hij antwoordde: Ja. Mijn heer heeft mij gezonden met deze boodschap: Zie, zojuist zijn twee jonge mannen uit de profeten tot mij gekomen van het gebergte Efraïm. Geef hun toch een talent zilver en twee bovenklederen.

23. En Naäman zeide: Wees zo goed en neem twee talenten. En hij drong bij hem aan. Daarop liet hij twee talenten zilver in twee buidels pakken, benevens twee bovenklederen en gaf die aan twee van zijn knechten, die ze voor hem uit droegen.

24. Toen hij bij de heuvel gekomen was, nam hij ze van hen over, borg ze op in huis en liet die mannen heengaan. En zij gingen heen.

25. Nadat hij binnengekomen was en voor zijn heer was gaan staan, vroeg Elisa hem: Vanwaar Gechazi? En hij antwoordde: Uw knecht is nergens heen geweest.

26. Maar hij zeide tot hem: Ben ik in de geest niet meegegaan, toen die man zich omkeerde van zijn wagen af u tegemoet? Was het de tijd om dat zilver aan te nemen of om klederen aan te nemen of olijfbomen en wijngaarden, schapen en runderen, slaven en slavinnen?

27. Daarom zal de melaatsheid van Naäman u en uw nakomelingen aankleven, voor altoos. Toen ging hij van hem weg, melaats als sneeuw.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 5