Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 5:12-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. Zijn de Abana en de Parpar, de rivieren van Damascus, niet beter dan alle wateren van Israël? Zou ik mij daarin niet kunnen baden en rein worden? Daarop wendde hij zich om en ging heen in grimmigheid.

13. Toen traden echter zijn dienaren nader, spraken hem aan en zeiden: Mijn vader, had de profeet u iets moeilijks opgedragen, zoudt gij dat dan niet doen? Hoeveel te meer, nu hij tot u gezegd heeft: Baad u en gij zult rein worden?

14. Dus daalde hij af en dompelde zich zevenmaal onder in de Jordaan, naar het woord van de man Gods; en zijn lichaam werd weer gezond als het lichaam van een kleine jongen, en hij was rein.

15. Daarop keerde hij terug tot de man Gods, hijzelf met zijn gehele gevolg; en, bij hem gekomen, ging hij voor hem staan en zeide: Zie, nu weet ik, dat er op de gehele aarde geen God is behalve in Israël. Neem dan een geschenk aan van uw dienaar.

16. Maar hij zeide: Zo waar de Here leeft, in wiens dienst ik sta, ik neem niets aan. En, hoewel hij bij hem aandrong, dat hij iets zou aannemen, bleef hij weigeren.

17. Toen zeide Naäman: Indien dan niet, laat aan uw knecht een last aarde geven zoveel als een span muildieren kan dragen. Want uw knecht zal geen brandoffer of slachtoffer meer brengen aan andere goden dan aan de Here.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 5