Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 4:21-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. Zij ging naar boven, legde hem op het bed van de man Gods en sloot de toegang tot hem af.

22. Daarop ging zij naar buiten, riep haar man en zeide: Zend mij één van de knechten met een ezelin; ik wil mij naar de man Gods spoeden en dan terugkomen.

23. En hij vroeg: Waarom wilt gij vandaag naar hem toegaan? Het is immers geen nieuwe maan of sabbat. Maar zij antwoordde: Wees maar gerust.

24. Toen zij de ezelin gezadeld had, zeide zij tot haar knecht: Drijf ze steeds aan en laat mij zonder ophouden doorrijden, behalve wanneer ik het u zeg.

25. Zo ging zij op weg en kwam bij de man Gods op de berg Karmel. Zodra de man Gods haar op enige afstand zag, zeide hij tot zijn knecht Gechazi: Zie, daar is de Sunamitische.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 4