Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 3:20-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. De volgende morgen, juist bij het brengen van het offer, zie daar kwam water uit de richting van Edom, zodat het land vol water liep.

21. Toen al de Moabieten gehoord hadden, dat de koningen opgetrokken waren om tegen hen te strijden, werden allen bijeengeroepen, die nog de krijgsgordel konden aangorden, ja ook nog ouderen; en zij stelden zich op aan de grens.

22. De volgende morgen vroeg, toen de zon over het water opging, zagen de Moabieten het water tegenover zich rood als bloed;

23. en zij zeiden: Dat is bloed! De koningen zijn voorzeker met elkander in strijd geraakt en hebben elkander verslagen. Nu dan, Moabieten, aan de buit!

24. Maar, toen zij bij de legerplaats van Israël kwamen, stonden de Israëlieten op en versloegen de Moabieten, zodat dezen voor hen op de vlucht gingen; en zij drongen op en versloegen de Moabieten.

25. De steden verwoestten zij, op alle goede akkers wierp ieder zijn steen, zodat zij ze daarmee geheel bedekten; alle waterbronnen stopten zij dicht, en alle goede bomen velden zij, totdat men alleen in Kir-Chareset de stenen had laten overblijven. Toen slingeraars het omsingelden en beschoten,

26. zag de koning van Moab dat de strijd hem te machtig werd; hij nam met zich zevenhonderd mannen die het zwaard konden voeren, om door te breken in de richting van de koning van Edom; maar zij konden het niet.

27. Daarop nam hij zijn eerstgeboren zoon, die in zijn plaats koning zou worden, en offerde hem ten brandoffer op de muur. Toen kwam een grote toorn over Israël, zodat zij van hem wegtrokken en naar hun land terugkeerden.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 3