Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 3:2-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. Hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren; echter niet zoals zijn vader en zijn moeder: hij verwijderde de gewijde steen van Baäl, die zijn vader gemaakt had.

3. Alleen volhardde hij in de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven; daarvan week hij niet af.

4. Mesa nu, de koning van Moab, was een schapenfokker; hij bracht aan de koning van Israël honderdduizend lammeren op en de wol van honderdduizend rammen.

5. Maar zodra Achab gestorven was, viel de koning van Moab van de koning van Israël af.

6. Koning Joram trok te dien dage op uit Samaria en monsterde geheel Israël.

7. En hij zond tot Josafat, de koning van Juda, deze boodschap: De koning van Moab is van mij afgevallen; trekt gij met mij tegen Moab ten strijde? En hij antwoordde: Ik zal optrekken, ik ben als gij, mijn volk is als uw volk, mijn paarden zijn als uw paarden.

8. Ook vroeg hij: Langs welke weg zullen wij optrekken? En hij antwoordde: In de richting van de woestijn van Edom.

9. Zo ging de koning van Israël op weg met de koning van Juda en de koning van Edom. Maar toen zij zeven dagreizen rondgetrokken hadden, was er geen water voor het leger en de lastdieren die hen volgden.

10. Toen zeide de koning van Israël: Ach, voorzeker heeft de Here deze drie koningen geroepen om hen in de macht van Moab te geven!

11. Maar Josafat vroeg: Is hier geen profeet des Heren om door hem de Here te raadplegen? Toen antwoordde een van de dienaren van de koning van Israël en zeide: Hier is Elisa, de zoon van Safat, die water op Elia’s handen goot.

12. En Josafat zeide: Bij hem is het woord des Heren.Daarop gingen de koning van Israël en Josafat, en de koning van Edom naar hem toe.

13. Maar Elisa zeide tot de koning van Israël: Wat heb ik met u te doen? Ga naar de profeten van uw vader en naar die van uw moeder. Doch de koning van Israël zeide tot hem: Neen, want de Here heeft deze drie koningen geroepen om hen in de macht van Moab te geven.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 3