Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 25:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. In het negende jaar van zijn regering, in de tiende maand, op de tiende van de maand, rukte Nebukadnessar, de koning van Babel, zelf met zijn gehele leger tegen Jeruzalem op en sloeg het beleg erom, en zij bouwden er een belegeringswal omheen.

2. Zo werd de stad belegerd tot het elfde jaar van koning Sedekia.

3. Op de negende van de (vierde) maand, toen de hongersnood in de stad zwaar geworden was en er geen brood meer was voor het volk des lands,

4. werd een bres in de stadsmuur geslagen; en al de krijgslieden (vluchtten) des nachts door de poort tussen de beide muren bij de koninklijke tuin – de Chaldeeën nu lagen rondom tegen de stad –, en sloegen de weg in naar de Vlakte.

5. Maar het leger der Chaldeeën zette de koning na en achterhaalde hem in de vlakte van Jericho; zijn gehele leger werd van hem gescheiden en verstrooid.

6. Zij grepen de koning, brachten hem naar de koning van Babel te Ribla, en men velde vonnis over hem:

7. de zonen van Sedekia bracht men voor diens ogen ter dood; en hij liet de ogen van Sedekia verblinden en hem met twee koperen ketenen binden; en men bracht hem naar Babel.

8. Daarna, in de vijfde maand, op de zevende van de maand – dat was het negentiende jaar van koning Nebukadnessar, de koning van Babel – kwam Nebuzaradan, de bevelhebber van de lijfwacht, de dienaar van de koning van Babel, te Jeruzalem,

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 25