Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 24:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. In zijn dagen trok Nebukadnessar, de koning van Babel, op en Jojakim werd hem onderdanig, drie jaar; maar daarna kwam hij weer tegen hem in opstand.

2. En de Here zond tegen hem de benden der Chaldeeën, en die van Aram, Moab en de Ammonieten; Hij zond hen tegen Juda om het te gronde te richten, volgens het woord dat de Here gesproken had door zijn knechten, de profeten.

3. Waarlijk, dit overkwam Juda naar het woord des Heren, die het van zijn aangezicht wilde wegdoen, wegens alle zonden die Manasse gedaan had,

4. en ook wegens het onschuldige bloed dat hij vergoten had; hij had immers Jeruzalem gevuld met onschuldig bloed. De Here wilde dat niet vergeven.

5. Het overige van de geschiedenis van Jojakim en al wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Juda?

6. Jojakim ging bij zijn vaderen te ruste en zijn zoon Jojakin werd koning in zijn plaats.

7. De koning van Egypte trok niet weer op buiten zijn land; want de koning van Babel had alles veroverd wat aan de koning van Egypte had toebehoord, van de Beek van Egypte af tot de rivier de Eufraat toe.

8. Jojakin was achttien jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde drie maanden te Jeruzalem. Zijn moeder heette Nechusta; zij was een dochter van Elnatan uit Jeruzalem.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 24