Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 23:25-36 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

25. Vóór hem is er geen koning geweest, die zich zo tot de Here keerde met zijn ganse hart, zijn ganse ziel en zijn ganse kracht, naar de gehele wet van Mozes; en na hem stond zijns gelijke niet op.

26. Doch de Here keerde Zich niet af van zijn hevig brandende toorn, die ontvlamd was tegen Juda om al de krenkingen waarmee Manasse Hem gekrenkt had.

27. En de Here zeide: Ook Juda zal Ik van mijn aangezicht wegdoen, zoals Ik Israël verwijderd heb; en versmaden zal Ik deze stad die Ik verkoren heb, Jeruzalem, en het huis waarvan Ik gezegd heb: Mijn naam zal daar zijn.

28. Het overige van de geschiedenis van Josia en al wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Juda?

29. In zijn dagen trok Farao Neko, de koning van Egypte, naar de koning van Assur, naar de rivier de Eufraat. Koning Josia ging hem tegemoet; en deze doodde hem te Megiddo, zodra hij hem zag.

30. Zijn dienaren vervoerden zijn lijk van Megiddo, op een wagen; zij brachten hem naar Jeruzalem en begroeven hem in zijn graf. Daarop nam het volk des lands Joachaz, de zoon van Josia; zij zalfden hem en maakten hem koning in de plaats van zijn vader.

31. Joachaz was drieëntwintig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde drie maanden te Jeruzalem. Zijn moeder heette Chamutal; zij was een dochter van Jirmeja uit Libna.

32. Hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren, geheel zoals zijn vaderen gedaan hadden.

33. Farao Neko zette hem gevangen te Ribla in het land van Hamat, opdat hij te Jeruzalem niet zou regeren, en hij legde het land een boete op van honderd talenten zilver en een talent goud.

34. En Farao Neko maakte Eljakim, de zoon van Josia, koning in de plaats van zijn vader Josia en veranderde zijn naam in Jojakim. Maar hij nam Joachaz mee; en deze kwam in Egypte en stierf aldaar.

35. Jojakim gaf het zilver en het goud aan Farao; doch hij legde het land een heffing op om dat geld te kunnen afdragen naar het bevel van Farao; naar dat ieder aangeslagen was, vorderde hij het zilver en goud van het volk des lands om het aan Farao Neko te geven.

36. Jojakim was vijfentwintig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde elf jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Zebudda; zij was een dochter van Pedaja uit Ruma.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 23