Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 21:17-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. Het overige van de geschiedenis van Manasse en alles wat hij gedaan heeft en de zonde die hij heeft bedreven, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Juda?

18. Manasse ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in de hof van zijn huis, de hof van Uzza; zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats.

19. Amon was tweeëntwintig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde twee jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Mesullemet, een dochter van Charus; zij was uit Jotba.

20. Hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren, zoals zijn vader Manasse gedaan had:

21. hij wandelde op al de wegen, waarop zijn vader gewandeld had, diende de afgoden die zijn vader gediend had, en boog zich voor hen neer.

22. Hij verliet de Here, de God zijner vaderen, en wandelde niet op de weg des Heren.

23. En de dienaren van Amon smeedden een samenzwering tegen hem en doodden de koning in zijn paleis.

24. Maar het volk des lands sloeg allen dood, die tegen koning Amon samengezworen hadden. En het volk des lands maakte zijn zoon Josia koning in zijn plaats.

25. Het overige van de geschiedenis van Amon, wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Juda?

26. Men begroef hem in zijn graf in de hof van Uzza; zijn zoon Josia werd koning in zijn plaats.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 21