Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 21:13-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. en Ik zal aan Jeruzalem het meetsnoer aanleggen, dat Ik aan Samaria, en het paslood dat Ik aan het huis van Achab aangelegd heb, en Ik zal Jeruzalem uitvegen, zoals men een schotel uitveegt; heeft men hem uitgeveegd, dan keert men hem ondersteboven.

14. Ik zal het overschot van mijn erfdeel verwerpen, en hen geven in de macht van hun vijanden, zodat zij worden ten buit en tot plundering voor al hun vijanden;

15. omdat zij gedaan hebben wat kwaad is in mijn ogen en Mij gedurig hebben gekrenkt, van de dag af, waarop hun vaderen uit Egypte zijn getrokken tot op de huidige dag.

16. Ook vergoot Manasse zoveel onschuldig bloed, dat hij Jeruzalem daarmee vulde van het ene einde tot het andere; nog boven de zonde die hij Juda had doen bedrijven, waardoor het deed wat kwaad is in de ogen des Heren.

17. Het overige van de geschiedenis van Manasse en alles wat hij gedaan heeft en de zonde die hij heeft bedreven, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Juda?

18. Manasse ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in de hof van zijn huis, de hof van Uzza; zijn zoon Amon werd koning in zijn plaats.

19. Amon was tweeëntwintig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde twee jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Mesullemet, een dochter van Charus; zij was uit Jotba.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 21