Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 20:14-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. Toen kwam de profeet Jesaja tot koning Hizkia en vroeg hem: Wat hebben deze mannen gezegd en vanwaar zijn zij tot u gekomen? En Hizkia antwoordde: Uit een ver land zijn zij gekomen, uit Babel.

15. En hij vroeg: Wat hebben zij in uw paleis gezien? Hizkia antwoordde: Alles wat in mijn paleis is, hebben zij gezien; er is niets onder mijn schatten, dat ik hun niet heb getoond.

16. Toen zeide Jesaja tot Hizkia: Hoor het woord des Heren:

17. zie, er zullen dagen komen, dat alles wat in uw paleis is en wat uw vaderen hebben opgestapeld tot op deze dag, naar Babel zal worden weggevoerd. Niets zal er overblijven, zegt de Here.

18. En van uw zonen, die uit u voortkomen zullen, die gij zult verwekken, zullen zij nemen, om hoveling te zijn in het paleis van de koning van Babel.

19. Hizkia zeide tot Jesaja: Het woord des Heren, dat gij gesproken hebt, is goed. Ook dacht hij: Het zal immers gedurende mijn leven bestendig vrede zijn.

20. Het overige van de geschiedenis van Hizkia en al zijn dappere daden, en hoe hij de vijver en de waterleiding heeft aangelegd en het water naar de stad heeft gebracht, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Juda?

21. Hizkia ging bij zijn vaderen te ruste; zijn zoon Manasse werd koning in zijn plaats.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 20