Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 20:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. In die dagen werd Hizkia ten dode toe ziek. Toen kwam de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, tot hem en zeide tot hem: Zo zegt de Here: tref beschikkingen voor uw huis, want gij zult sterven en niet herstellen.

2. Toen keerde hij zijn gelaat naar de wand en bad tot de Here:

3. Ach, Here, gedenk toch, dat ik voor uw aangezicht in trouw en met een volkomen toegewijd hart gewandeld heb en gedaan heb wat goed is in uw ogen. En Hizkia weende luid.

4. Nog had Jesaja de middelste voorhof niet verlaten, toen het woord des Heren tot hem kwam:

5. Keer terug en zeg tot Hizkia, de vorst van mijn volk: zo zegt de Here, de God van uw vader David: Ik heb uw gebed gehoord. Ik heb uw tranen gezien; zie, Ik zal u gezond maken, op de derde dag zult gij opgaan naar het huis des Heren.

6. Ik zal aan uw levensdagen vijftien jaar toevoegen, en Ik zal u en deze stad uit de macht van de koning van Assur redden en deze stad beschutten, om Mijnentwil en ter wille van mijn knecht David.

7. Jesaja nu zeide: Neemt een vijgenkoek. Zij namen die en legden hem op de zweer. Toen genas hij.

8. Hizkia had Jesaja gevraagd: Wat is het teken, dat de Here mij gezond zal maken en dat ik op de derde dag zal opgaan naar het huis des Heren?

9. Daarop antwoordde Jesaja: Dit zal u het teken zijn van des Heren kant, dat de Here ook doen zal wat Hij gesproken heeft: zal de schaduw tien treden vooruitgaan, of zal zij tien treden teruggaan?

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 20