Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 2:8-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Daarop nam Elia zijn mantel, wond hem samen en sloeg op het water; en dit verdeelde zich herwaarts en derwaarts, zodat zij beiden door het droge overstaken.

9. En zodra zij overgestoken waren, zeide Elia tot Elisa: Doe een wens. Wat zal ik voor u doen, eer ik van u word weggenomen? En Elisa zeide: Zo moge dan een dubbel deel van uw geest op mij zijn.

10. En Elia zeide: Gij hebt een moeilijke zaak gewenst. Indien gij mij zult zien, terwijl ik van u word weggenomen, dan zal het u aldus geschieden. Maar indien niet, dan zal het niet geschieden.

11. En, terwijl zij voortgingen, al wandelende en sprekende, zie, een vurige wagen en vurige paarden! en die maakten scheiding tussen hen beiden. Alzo voer Elia in een storm ten hemel.

12. En Elisa zag het en riep uit: Mijn vader, mijn vader! Wagens en ruiters van Israël! En hij zag hem niet meer. Toen greep hij zijn klederen en scheurde ze in twee stukken.

13. Daarop raapte hij de mantel van Elia op, die van hem afgevallen was, keerde terug en ging aan de oever van de Jordaan staan.

14. En hij nam de mantel van Elia, die van hem afgevallen was, sloeg op het water, en riep: Waar is de Here, de God van Elia, ja Hij? Hij sloeg op het water en dit verdeelde zich herwaarts en derwaarts, zodat Elisa kon oversteken.

15. De profeten van Jericho, die op enige afstand stonden, zagen hem en zeiden: De geest van Elia rust op Elisa. En zij kwamen hem tegemoet en bogen zich voor hem ter aarde.

16. En zij zeiden tot hem: Zie toch, er zijn onder uw knechten vijftig kloeke mannen; laat hen toch uw heer gaan zoeken, of niet misschien de Geest des Heren hem heeft opgenomen en op een van de bergen of in een van de dalen heeft neergeworpen. Maar hij zeide: Zendt ze niet.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 2