Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 2:13-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Daarop raapte hij de mantel van Elia op, die van hem afgevallen was, keerde terug en ging aan de oever van de Jordaan staan.

14. En hij nam de mantel van Elia, die van hem afgevallen was, sloeg op het water, en riep: Waar is de Here, de God van Elia, ja Hij? Hij sloeg op het water en dit verdeelde zich herwaarts en derwaarts, zodat Elisa kon oversteken.

15. De profeten van Jericho, die op enige afstand stonden, zagen hem en zeiden: De geest van Elia rust op Elisa. En zij kwamen hem tegemoet en bogen zich voor hem ter aarde.

16. En zij zeiden tot hem: Zie toch, er zijn onder uw knechten vijftig kloeke mannen; laat hen toch uw heer gaan zoeken, of niet misschien de Geest des Heren hem heeft opgenomen en op een van de bergen of in een van de dalen heeft neergeworpen. Maar hij zeide: Zendt ze niet.

17. Doch, toen zij bij hem aandrongen tot schamens toe, zeide hij: Zendt ze dan maar. Zij zonden dan vijftig man, en dezen zochten drie dagen lang, maar vonden hem niet.

18. Toen zij tot hem terugkeerden, terwijl hij in Jericho vertoefde, zeide hij tot hen: Heb ik u niet gezegd: gaat niet?

19. De mannen van de stad zeiden tot Elisa: Zie toch, de ligging van de stad is goed, zoals mijn heer ziet; maar het water is slecht, en de landstreek veroorzaakt misgeboorte.

20. Toen zeide hij: Haalt mij een nieuwe schotel en doet er zout in. Zij haalden hem er een.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 2