Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 2:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Het geschiedde, toen de Here Elia in een storm ten hemel zou opnemen, dat Elia met Elisa uit Gilgal ging.

2. En Elia zeide tot Elisa: Blijf toch hier, want de Here heeft mij naar Betel gezonden. Maar Elisa zeide: Zo waar de Here leeft en gijzelf leeft, ik zal u niet verlaten. Daarop begaven zij zich naar Betel.

3. Toen kwamen de profeten van Betel naar Elisa en vroegen hem: Weet gij, dat de Here heden uw heer boven uw hoofd zal wegnemen? En hij antwoordde: Ook ik weet het, zwijgt stil.

4. En Elia zeide tot hem: Elisa, blijf toch hier, want de Here heeft mij naar Jericho gezonden. Maar hij zeide: Zo waar de Here leeft en gijzelf leeft, ik zal u niet verlaten. Zo kwamen zij te Jericho.

5. Toen naderden de profeten van Jericho tot Elisa en vroegen hem: Weet gij, dat de Here heden uw heer boven uw hoofd zal wegnemen? En hij antwoordde: Ook ik weet het, zwijgt stil.

6. En Elia zeide tot hem: Blijf toch hier, want de Here heeft mij naar de Jordaan gezonden. Maar hij zeide: Zo waar de Here leeft en gijzelf leeft, ik zal u niet verlaten. Zo gingen zij beiden verder.

7. Vijftig man van de profeten waren ook gegaan, maar bleven op verre afstand staan, toen zij beiden aan de Jordaan stilstonden.

8. Daarop nam Elia zijn mantel, wond hem samen en sloeg op het water; en dit verdeelde zich herwaarts en derwaarts, zodat zij beiden door het droge overstaken.

9. En zodra zij overgestoken waren, zeide Elia tot Elisa: Doe een wens. Wat zal ik voor u doen, eer ik van u word weggenomen? En Elisa zeide: Zo moge dan een dubbel deel van uw geest op mij zijn.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 2