Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 19:9-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Doch, toen deze aangaande Tirhaka, de koning van Ethiopië, vernam: Zie, hij is opgetrokken om tegen u te strijden – zond hij wederom gezanten naar Hizkia met deze opdracht:

10. Zo zult gij zeggen tot Hizkia, de koning van Juda: Laat uw God, op wie gij vertrouwt, u niet bedriegen door te zeggen: Jeruzalem zal niet in de macht van de koning van Assur gegeven worden.

11. Zie, gij zelf hebt gehoord wat de koningen van Assur met alle landen gedaan hebben door ze met de ban te slaan; zoudt gij dan gered worden?

12. Hebben soms de goden der volken die mijn vaderen vernietigd hebben, hen gered: Gozan, Haran, Resef en de bewoners van Eden in Telassar?

13. Waar is hij, de koning van Hamat, de koning van Arpad, de koning van de stad Sefarwaïm, van Hena en van Iwwa?

14. Hizkia nam de brief uit de hand der gezanten en las hem. Toen ging Hizkia op naar het huis des Heren, spreidde hem uit voor het aangezicht des Heren,

15. en bad voor het aangezicht des Heren en zeide: Here, God van Israël, die op de cherubs troont, Gij, Gij alleen zijt God over alle koninkrijken der aarde; Gij hebt de hemel en de aarde gemaakt.

16. Neig, Here, uw oor en hoor; open, Here, uw ogen en zie; hoor de boodschap, die Sanherib heeft gezonden om de levende God te honen.

17. Waarlijk, Here, de koningen van Assur hebben de volken en hun landen verwoest

18. en hun goden in het vuur geworpen, want het waren geen goden, maar slechts het maaksel van mensenhanden: hout en steen; daarom hebben zij die kunnen vernietigen.

19. Nu dan, Here, onze God, verlos ons uit zijn macht; dan zullen alle koninkrijken der aarde weten, dat Gij, Here, alleen God zijt.

20. Toen zond Jesaja, de zoon van Amoz, tot Hizkia deze boodschap: Zo zegt de Here, de God van Israël: wat gij tot Mij gebeden hebt betreffende Sanherib, de koning van Assur, heb Ik gehoord.

21. Dit is het woord, dat de Here over hem spreekt: zij veracht u, zij bespot u, de jonkvrouw, de dochter Sions; zij schudt het hoofd achter u, de dochter van Jeruzalem.

22. Wie hebt gij gehoond en gelasterd, en tegen wie de stem verheven en uw ogen trots opgeslagen? Tegen de Heilige Israëls!

23. Door uw gezanten hebt gij de Here gehoond en gezegd: met de menigte mijner wagens bestijg ik de hoogten der bergen, tot ver in de Libanon; ik vel zijn statige ceders, de keur zijner cypressen; ik dring door zelfs tot zijn verste schuilplaats, zijn weelderig woud.

24. Ik graaf en drink water in den vreemde; ik leg met mijn voetzool alle Nijlarmen van Egypte droog.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 19