Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 17:23-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

23. totdat de Here Israël van voor zijn aangezicht verwijderde, zoals Hij gesproken had door al zijn knechten, de profeten. En Israël werd uit zijn land in ballingschap weggevoerd naar Assur, tot op de huidige dag.

24. De koning van Assur bracht mensen uit Babel, Kuta, Awwa, Hamat en Sefarwaïm en deed hen wonen in de steden van Samaria in plaats van de Israëlieten. Zij namen Samaria in bezit en vestigden zich in de steden daarvan.

25. In de eerste tijd nu, dat zij daar woonden, vereerden zij de Here niet; daarom zond de Here leeuwen onder hen, die sommigen van hen doodden.

26. Toen zeide men tot de koning van Assur: De volken die gij hebt weggevoerd en in de steden van Samaria hebt doen wonen, kennen de juiste dienst van de God des lands niet; daarom heeft Hij leeuwen onder hen gezonden en zie, deze doden hen, omdat zij de juiste dienst van de God des lands niet kennen.

27. Toen gebood de koning van Assur: Brengt daarheen één van de priesters die gij vandaar hebt weggevoerd, om daar te gaan wonen; hij moet hun de juiste dienst van de God des lands leren.

28. Toen kwam één van de priesters die men uit Samaria weggevoerd had; deze ging te Betel wonen en leerde hun, hoe zij de Here moesten vereren.

29. Daarnaast maakte elk volk zijn eigen goden, en zij plaatsten die in de tempels op de hoogten, welke de Samaritanen hadden gebouwd, elk volk voor zich, in de steden waar zij woonden:

30. de mensen van Babel maakten (een beeld van) Sukkot-Benot, de mensen uit Kuta van Nergal, de mensen uit Hamat van Asima,

31. en de Awwieten van Nibchaz en Tartak. De Sefarwieten verbrandden hun kinderen voor Adrammelek en Anammelek, de goden van Sefarwaïm.

32. Daarnaast vereerden zij de Here en stelden uit alle kringen priesters voor de hoogten aan, die voor hen dienst deden in de tempels op de hoogten.

33. Zij vereerden de Here, maar bleven ook hun goden dienen naar de gewoonte van de volken waaruit men hen had weggevoerd.

34. Tot op de huidige dag doen zij naar de vroegere gewoonten. Zij vereren de Here niet, en doen niet naar de inzettingen en verordeningen, naar de wet en het gebod, welke de Here geboden had aan de zonen van Jakob, aan wie Hij de naam Israël had gegeven.

35. Met hen toch had de Here een verbond gesloten en hun geboden: Gij moogt geen andere goden vereren, u voor hen niet nederbuigen, noch hen dienen of aan hen offeren.

36. Maar de Here, die u uit het land Egypte heeft gevoerd, met grote kracht en met uitgestrekte arm, Hem moet gij vereren, voor Hem u nederbuigen en aan Hem offeren;

37. en de inzettingen, de verordeningen, de wet en het gebod, die Hij u heeft voorgeschreven, zult gij te allen tijde naarstig onderhouden. Gij zult geen andere goden vereren,

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 17