Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 17:23-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

23. totdat de Here Israël van voor zijn aangezicht verwijderde, zoals Hij gesproken had door al zijn knechten, de profeten. En Israël werd uit zijn land in ballingschap weggevoerd naar Assur, tot op de huidige dag.

24. De koning van Assur bracht mensen uit Babel, Kuta, Awwa, Hamat en Sefarwaïm en deed hen wonen in de steden van Samaria in plaats van de Israëlieten. Zij namen Samaria in bezit en vestigden zich in de steden daarvan.

25. In de eerste tijd nu, dat zij daar woonden, vereerden zij de Here niet; daarom zond de Here leeuwen onder hen, die sommigen van hen doodden.

26. Toen zeide men tot de koning van Assur: De volken die gij hebt weggevoerd en in de steden van Samaria hebt doen wonen, kennen de juiste dienst van de God des lands niet; daarom heeft Hij leeuwen onder hen gezonden en zie, deze doden hen, omdat zij de juiste dienst van de God des lands niet kennen.

27. Toen gebood de koning van Assur: Brengt daarheen één van de priesters die gij vandaar hebt weggevoerd, om daar te gaan wonen; hij moet hun de juiste dienst van de God des lands leren.

28. Toen kwam één van de priesters die men uit Samaria weggevoerd had; deze ging te Betel wonen en leerde hun, hoe zij de Here moesten vereren.

29. Daarnaast maakte elk volk zijn eigen goden, en zij plaatsten die in de tempels op de hoogten, welke de Samaritanen hadden gebouwd, elk volk voor zich, in de steden waar zij woonden:

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 17