Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 13:9-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Joachaz ging bij zijn vaderen te ruste en men begroef hem in Samaria; zijn zoon Joas werd koning in zijn plaats.

10. In het zevenendertigste jaar van Joas, de koning van Juda, werd Joas, de zoon van Joachaz, koning over Israël te Samaria; hij regeerde zestien jaar.

11. Hij deed wat kwaad is in de ogen des Heren; hij week niet af van al de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven; daarmee ging hij voort.

12. Het overige van de geschiedenis van Joas en alles wat hij gedaan heeft en zijn dappere daden, hoe hij gestreden heeft tegen Amasja, de koning van Juda, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël?

13. Nadat Joas bij zijn vaderen te ruste gegaan was, zette Jerobeam zich op de troon. Joas werd begraven in Samaria bij de koningen van Israël.

14. Elisa lag ziek aan de ziekte, waaraan hij zou sterven. Joas, de koning van Israël, kwam tot hem en weende over hem en zeide: Mijn vader, mijn vader! Wagens en ruiters van Israël!

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 13