Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 12:16-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Maar het geld van schuldoffers en van zondoffers werd niet in het huis des Heren gebracht, doch dat was voor de priesters.

17. Toen trok Hazaël, de koning van Aram, op, streed tegen Gat en nam het in. Toen Hazaël aanstalten maakte om tegen Jeruzalem op te trekken,

18. nam Joas, de koning van Juda, al de heilige gaven die Josafat, Joram en Achazja, zijn vaderen, koningen van Juda, geheiligd hadden, alsmede de door hem zelf geheiligde gaven en al het goud dat zich in de schatkamers van het huis des Heren en van het koninklijk paleis bevond, en zond het aan Hazaël, de koning van Aram. Toen trok deze weg van Jeruzalem.

19. Het overige van de geschiedenis van Joas en alles wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Juda?

20. Zijn dienaren maakten zich op en smeedden een samenzwering; zij sloegen Joas neer in Bet-Millo, dat op de helling naar Silla ligt.

21. Jozabad namelijk, de zoon van Simat, en Jozabad, de zoon van Somer, zijn dienaren, sloegen hem neer, zodat hij stierf. En men begroef hem bij zijn vaderen in de stad Davids; zijn zoon Amasja werd koning in zijn plaats.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 12