Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 11:8-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. gij moet u rondom de koning scharen, ieder met zijn wapens in de hand, en wie tussen de gelederen komt, moet ter dood worden gebracht. En blijft bij de koning, als hij naar buiten gaat of binnenkomt.

9. De oversten van honderd deden alles wat de priester Jojada geboden had; ieder van hen nam zijn mannen die op de sabbat dienst moesten doen, met hen die op de sabbat vrijaf kregen, en zij kwamen bij de priester Jojada.

10. De priester gaf aan de oversten over honderd de speren en schilden van koning David, die zich in het huis des Heren bevonden.

11. En de garde stelde zich op, ieder met zijn wapens in de hand, van de rechtervleugel tot de linkervleugel van het huis, bij het altaar en bij het huis – rondom de koning.

12. Toen bracht hij de zoon des konings naar buiten, zette hem de kroon op en gaf hem de Getuigenis. Zo maakten zij hem koning; zij zalfden hem, klapten in de handen en riepen: Leve de koning!

13. Toen Atalja het geroep van de garde (en) van het volk hoorde, ging zij naar het volk in het huis des Heren,

14. en zag, zie, daar stond de koning bij de zuil, volgens het gebruik, terwijl de oversten met de trompetten bij de koning waren; en al het volk des lands verheugde zich en blies op trompetten. Toen verscheurde Atalja haar klederen en riep: Verraad, verraad!

15. Maar de priester Jojada gebood de oversten over honderd, de bevelhebbers van het leger, en zeide tot hen: Brengt haar tussen de gelederen naar buiten en doodt met het zwaard al wie haar volgt. Want de priester had gezegd: Zij mag niet ter dood gebracht worden in het huis des Heren.

16. Daarop sloegen zij de handen aan haar; en toen zij door de ingang voor de paarden bij het koninklijk paleis gekomen was, werd zij daar ter dood gebracht.

17. Toen sloot Jojada het verbond tussen de Here en de koning en het volk, dat zij een volk des Heren zouden zijn, alsmede tussen de koning en het volk.

18. Het gehele volk des lands ging naar de tempel van Baäl en zij haalden die omver, zijn altaren en zijn beelden verbrijzelden zij volkomen en doodden Mattan, de priester van Baäl, vóór de altaren. En de priester stelde wachtposten aan voor het huis des Heren.

19. Daarop nam hij met zich de oversten over honderd, de lijfwacht, de garde en het gehele volk des lands; zij leidden de koning uit het huis des Heren en kwamen door de poort der garde in het koninklijk paleis, en hij nam plaats op de koningstroon.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 11