Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 11:3-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Hij bleef zes jaar bij haar verborgen in het huis des Heren, terwijl Atalja over het land regeerde.

4. Maar in het zevende jaar ontbood Jojada de oversten over honderd van de lijfwacht en van de garde; hij liet hen bij zich komen in het huis des Heren, sloot met hen een verbond en nam hun een eed af in het huis des Heren. Daarop toonde hij hun de zoon des konings.

5. En hij beval hun: Dit moet gij doen: het derde deel van u, dat op de sabbat dienst moet doen en de wacht betrekt bij het koninklijk paleis –

6. een ander derde deel staat bij de poort Sur en nog een derde deel bij de poort achter de garde – dat moet bij de tempel de wacht houden bij beurten.

7. De twee afdelingen van u, allen die op de sabbat vrijaf krijgen, moeten in het huis des Heren de wacht houden, bij de koning;

8. gij moet u rondom de koning scharen, ieder met zijn wapens in de hand, en wie tussen de gelederen komt, moet ter dood worden gebracht. En blijft bij de koning, als hij naar buiten gaat of binnenkomt.

9. De oversten van honderd deden alles wat de priester Jojada geboden had; ieder van hen nam zijn mannen die op de sabbat dienst moesten doen, met hen die op de sabbat vrijaf kregen, en zij kwamen bij de priester Jojada.

10. De priester gaf aan de oversten over honderd de speren en schilden van koning David, die zich in het huis des Heren bevonden.

11. En de garde stelde zich op, ieder met zijn wapens in de hand, van de rechtervleugel tot de linkervleugel van het huis, bij het altaar en bij het huis – rondom de koning.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 11