Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 11:1-6 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen Atalja, de moeder van Achazja, zag, dat haar zoon dood was, maakte zij zich op en bracht het gehele koninklijke geslacht om.

2. Maar Jehoseba, de dochter van koning Joram, de zuster van Achazja, nam Joas, de zoon van Achazja, en bracht hem met zijn voedster heimelijk weg uit de kring der prinsen die gedood werden, naar de bergplaats voor de bedden; en zij verborgen hem voor Atalja, zodat hij niet ter dood gebracht werd.

3. Hij bleef zes jaar bij haar verborgen in het huis des Heren, terwijl Atalja over het land regeerde.

4. Maar in het zevende jaar ontbood Jojada de oversten over honderd van de lijfwacht en van de garde; hij liet hen bij zich komen in het huis des Heren, sloot met hen een verbond en nam hun een eed af in het huis des Heren. Daarop toonde hij hun de zoon des konings.

5. En hij beval hun: Dit moet gij doen: het derde deel van u, dat op de sabbat dienst moet doen en de wacht betrekt bij het koninklijk paleis –

6. een ander derde deel staat bij de poort Sur en nog een derde deel bij de poort achter de garde – dat moet bij de tempel de wacht houden bij beurten.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 11