Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 10:6-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Daarom schreef hij hun ten tweeden male een brief, waarin stond: Indien gij op mijn hand zijt en mij wilt gehoorzamen, neemt dan de hoofden van de mannelijke nakomelingen van uw heer en komt tot mij te Jizreël, morgen om deze tijd. De zonen des konings nu, zeventig man, woonden bij de aanzienlijken der stad, die hen opvoedden.

7. Zodra de brief hen bereikte, grepen zij de zonen des konings en maakten hen af, zeventig man; en zij deden hun hoofden in korven en zonden ze naar hem te Jizreël.

8. Toen de bode kwam en hem berichtte: Men heeft de hoofden van de zonen des konings gebracht, zeide hij: Legt ze op twee hopen bij de ingang der poort, tot de morgen.

9. Die morgen kwam hij naar buiten, trad naar voren en zeide tot al het volk: Gij zijt onschuldig. Zie, ik heb een samenzwering tegen mijn heer gesmeed en hem gedood. Maar wie heeft deze allen dan omgebracht?

10. Weet dan, dat niets onvervuld blijft van het woord des Heren, dat de Here tegen het huis van Achab gesproken heeft; de Here heeft gedaan wat Hij gesproken heeft door zijn knecht Elia.

11. En Jehu sloeg allen dood, die van Achabs huis te Jizreël overgebleven waren, en al zijn rijksgroten, vertrouwelingen en priesters, zodat hij daarvan niemand liet ontkomen.

12. Onmiddellijk toog hij op weg en ging naar Samaria. Toen hij onderweg bij Bet-Eked-der-herders kwam,

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 10