Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 10:24-36 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

24. Toen gingen zij naar binnen om slachtoffers en brandoffers te brengen. Jehu nu had tachtig man buiten opgesteld, en had gezegd: Wie een van de mannen die ik in uw handen lever, laat ontsnappen, zijn leven komt in de plaats van diens leven.

25. Zodra hij gereed was met het brengen van het brandoffer, zeide Jehu tot de garde en de hoofdlieden: Gaat naar binnen, slaat hen neer, laat niemand ontkomen! Toen sloegen zij hen neer met de scherpte des zwaards, en de garde en de hoofdlieden wierpen (de lijken) weg. Daarop gingen zij weer naar de stadswijk van de tempel van Baäl.

26. En zij brachten de gewijde stenen van de tempel van Baäl naar buiten en verbrandden die.

27. Voorts haalden zij de gewijde steen van Baäl omver en ook de tempel van Baäl haalden zij omver en maakten er beerputten van, tot op de huidige dag.

28. Zo verdelgde Jehu Baäl uit Israël.

29. Alleen week Jehu niet af van de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven: de gouden kalveren die in Betel en in Dan waren.

30. De Here zeide tot Jehu: Omdat gij goed gehandeld hebt door te doen wat recht is in mijn ogen en aan het huis van Achab gedaan hebt naar alles wat in mijn hart was, zullen uw zonen tot in het vierde geslacht op de troon van Israël zitten.

31. Maar Jehu wandelde niet nauwgezet, met zijn gehele hart, naar de wet van de Here, de God van Israël; hij week niet af van de zonden die Jerobeam, de zoon van Nebat, Israël had doen bedrijven.

32. In die dagen begon de Here Israël te besnoeien, want Hazaël sloeg hen in het gehele gebied van Israël

33. oostelijk van de Jordaan: het gehele land van Gilead, de Gadieten, de Rubenieten en de Manassieten, van Aroër aan de beek Arnon, zowel Gilead als Basan.

34. Het overige van de geschiedenis van Jehu, alles wat hij gedaan heeft en al zijn dappere daden, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Israël?

35. Jehu ging bij zijn vaderen te ruste en men begroef hem in Samaria; zijn zoon Joachaz werd koning in zijn plaats.

36. De tijd nu, die Jehu over Israël te Samaria geregeerd heeft, was achtentwintig jaar.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 10