Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 10:15-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. Nadat hij vandaar verder was gegaan, trof hij Jonadab, de zoon van Rekab aan, die hem tegemoet kwam; hij groette hem en vroeg hem: Is uw hart mij even oprecht toegedaan als mijn hart u? Jonadab antwoordde: Ja, gewis. (Toen zeide hij:) Indien het zo is, geef mij dan uw hand. En hij gaf hem de hand. Hij liet hem bij zich op de wagen klimmen

16. en zeide: Kom met mij mee, aanschouw mijn ijver voor de Here. Zo deden zij hem meerijden op zijn wagen.

17. Toen hij nu te Samaria gekomen was, liet hij allen die van Achabs huis in Samaria overgebleven waren, doodslaan, totdat hij het had uitgeroeid, volgens het woord, dat de Here tot Elia gesproken had.

18. Daarop vergaderde Jehu het gehele volk en zeide tot hen: Achab heeft Baäl maar weinig gediend, Jehu zal hem meer dienen.

19. Roept dan nu alle profeten van Baäl, al zijn dienaren en al zijn priesters tot mij, laat niemand gemist worden, want ik wil een groot offerfeest voor Baäl aanrichten; niemand die gemist wordt, zal in leven blijven. Maar Jehu deed dit met listige bedoeling om de dienaren van Baäl uit te roeien.

20. Jehu zeide: Bereidt een heilig feest voor ter ere van Baäl. En zij riepen dat uit.

21. Jehu zond boden door geheel Israël, en al de dienaren van Baäl kwamen, niemand bleef weg. Zij kwamen naar de tempel van Baäl, en de tempel van Baäl liep vol van het ene einde tot het andere.

22. Toen zeide hij tot de opziener van de kleedkamer: Haal voor alle dienaren van Baäl gewaden te voorschijn. En hij haalde voor hen de kleding te voorschijn.

23. Daarna kwam Jehu met Jonadab, de zoon van Rekab, naar de tempel van Baäl en zeide tot de dienaren van Baäl: Ziet nauwkeurig toe en zorgt, dat hier onder u niemand zij van de dienaren des Heren, maar uitsluitend dienaren van Baäl.

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 10