Oude Testament

Nieuwe Testament

2 Koningen 1:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Moab viel na Achabs dood van Israël af.

2. Achazja viel door het traliewerk van zijn bovenvertrek te Samaria, en hij werd ziek. Toen zond hij boden uit en beval hun: Gaat Baäl-Zebub, de god van Ekron, raadplegen, of ik van deze ziekte zal herstellen.

3. Maar de Engel des Heren sprak tot de Tisbiet Elia: Sta op, ga de boden van de koning van Samaria tegemoet en zeg tot hen: Is er dan geen God in Israël, dat gij Baäl-Zebub, de god van Ekron, gaat raadplegen?

4. Daarom, zo zegt de Here: Van het bed waarop gij zijt komen te liggen, zult gij niet afkomen, maar gij zult voorzeker sterven. En Elia ging heen.

5. Toen de boden tot hem terugkeerden, zeide hij tot hen: Hoe komt gij nu reeds terug?

6. Zij zeiden tot hem: Een man kwam ons tegemoet en zeide tot ons: Gaat terug naar de koning, die u gezonden heeft, en zegt tot hem: Zo zegt de Here: is er dan geen God in Israël, dat gij boden zendt om Baäl-Zebub, de god van Ekron, te raadplegen? Daarom, van het bed waarop gij zijt komen te liggen, zult gij niet afkomen, maar gij zult voorzeker sterven.

7. En hij vroeg hun: Wat was het voor een man, die u tegemoet kwam en deze woorden tot u sprak?

8. En zij antwoordden hem: Het was iemand met een haren kleed, en een lederen gordel was om zijn lendenen gebonden. Toen zeide hij: Dat is de Tisbiet Elia.

9. Daarop zond hij tot hem een overste over vijftig met zijn vijftigtal. En deze klom tot hem op – want zie, hij zat op een bergtop – en sprak tot hem: Man Gods, de koning beveelt: daal af!

Lees verder hoofdstuk 2 Koningen 1