Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 9:1-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Er was een man uit Benjamin, Kis geheten, de zoon van Abiël, de zoon van Seror, de zoon van Bekorat, de zoon van Afiach, een Benjaminiet, een vermogend man;

2. deze had een zoon, Saul geheten, jong en schoon; onder de Israëlieten was er niemand schoner dan hij: hij stak een hoofd uit boven al het volk.

3. Nu waren van Kis, de vader van Saul, de ezelinnen zoekgeraakt. Toen zeide Kis tot zijn zoon Saul: Neem toch een van de knechten mee en ga heen, zoek de ezelinnen.

4. Hij trok het gebergte van Efraïm door; ook trok hij door het gebied van Salisa, maar zij vonden ze niet. Daarna trokken zij door het gebied van Saälim, maar zij waren er niet. Daarna trokken zij door het gebied van Benjamin, maar zij vonden ze niet.

5. Toen zij in het gebied van Suf gekomen waren, zeide Saul tot zijn knecht die bij hem was: Kom, laten wij terugkeren. Anders zal mijn vader niet meer aan de ezelinnen denken, maar zich over ons bezorgd maken.

6. Deze echter zeide tot hem: Zie toch, er is in deze stad een man Gods; en die man is hoog in aanzien; al wat hij zegt, komt stellig uit. Laten wij daar terstond heen gaan, misschien kan hij ons inlichten over de tocht die wij ondernomen hebben.

7. Toen zeide Saul tot zijn knecht: Maar als wij gaan, wat kunnen wij dan voor die man meebrengen? Het brood uit onze reiszakken is immers op, en een geschenk om aan de man Gods te brengen, hebben wij niet. Wat hebben wij?

8. De knecht richtte nogmaals het woord tot Saul en zeide: Zie, ik heb nog het vierde deel van een zilveren sikkel bij mij; ik zou dit de man Gods kunnen geven, dan zal hij ons over onze tocht inlichten. –

9. Vroeger zeide men in Israël, wanneer men God ging raadplegen: Komt, laten wij naar de ziener gaan. Want de profeet van tegenwoordig werd vroeger ziener genoemd. –

10. Daarop zeide Saul tot zijn knecht: Uw voorstel is goed; kom, laten wij gaan. Zij gingen dus naar de stad, waar de man Gods was.

11. Juist toen zij de helling naar de stad beklommen, ontmoetten zij meisjes op weg om water te putten. Zij zeiden tot haar: Is de ziener hier?

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 9