Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 8:1-6 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen Samuël oud geworden was, stelde hij zijn zonen aan tot richters over Israël.

2. De naam van zijn eerstgeboren zoon was Joël, die van de tweede Abia; zij waren richters te Berseba.

3. Maar zijn zonen wandelden niet in zijn wegen; zij waren op winstbejag uit, namen geschenken aan en bogen het recht.

4. Daarom kwamen alle oudsten van Israël bijeen; zij gingen naar Samuël in Rama

5. en zeiden tot hem: Zie, gij zijt oud geworden en uw zonen wandelen niet in uw wegen; stel nu een koning over ons aan om ons te richten, als bij alle andere volken.

6. Toen zij zeiden: Geef ons een koning om ons te richten, mishaagde dat aan Samuël, en hij bad tot de Here.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 8