Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 7:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. De mannen van Kirjat-Jearim kwamen, voerden de ark des Heren mee en brachten haar in het huis van Abinadab op de heuvel. En zijn zoon Elazar heiligden zij om voor de ark des Heren zorg te dragen.

2. Van de dag af, dat de ark in Kirjat-Jearim verbleef, verliep er een geruime tijd – twintig jaar – en het gehele huis Israëls achtervolgde de Here met zijn klachten.

3. Toen zeide Samuël tot het gehele huis Israëls: Indien gij u met uw gehele hart tot de Here bekeert, doet dan de vreemde goden en de Astartes uit uw midden weg en richt uw hart op de Here en dient Hem alleen; dan zal Hij u redden uit de macht der Filistijnen.

4. Daarop deden de Israëlieten de Baäls en de Astartes weg en dienden de Here alleen.

5. Toen zeide Samuël: Roept geheel Israël bijeen te Mispa; dan zal ik voor u tot de Here bidden.

6. Te Mispa bijeengekomen, putten zij water en goten het uit voor het aangezicht des Heren. Ook vastten zij op die dag en zeiden daar: Wij hebben tegen de Here gezondigd. En Samuël richtte de Israëlieten te Mispa.

7. Toen de Filistijnen hoorden, dat de Israëlieten zich verzameld hadden te Mispa, trokken de stadsvorsten der Filistijnen tegen Israël op. De Israëlieten hoorden dit, en zij werden bevreesd voor de Filistijnen.

8. En de Israëlieten zeiden tot Samuël: Laat niet na voor ons tot de Here, onze God, te roepen, opdat Hij ons verlosse uit de macht der Filistijnen.

9. Toen nam Samuël een melklam en offerde het in zijn geheel de Here tot een brandoffer. En toen Samuël voor Israël tot de Here riep, antwoordde de Here hem.

10. Terwijl Samuël bezig was het brandoffer te brengen, rukten de Filistijnen op ten strijde tegen Israël, maar de Here deed te dien dage machtig de donder rollen over de Filistijnen en bracht hen in verwarring, zodat zij tegen Israël de nederlaag leden.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 7