Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 6:15-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. De Levieten hadden de ark des Heren met het kistje, dat daarbij stond, waarin de gouden voorwerpen waren, afgeladen en op de grote steen geplaatst, en op die dag offerden de mannen van Bet-Semes de Here brandoffers en slachtten Hem slachtoffers.

16. Toen de vijf stadsvorsten van de Filistijnen dit zagen, keerden zij op dezelfde dag naar Ekron terug.

17. Dit nu zijn de gouden gezwellen, die de Filistijnen als genoegdoening de Here gaven: één voor Asdod, één voor Gaza, één voor Askelon, één voor Gat, één voor Ekron;

18. verder de gouden muizen naar het getal van alle steden der Filistijnen, die aan de vijf stadsvorsten behoorden, van de versterkte steden af tot de dorpen toe; en getuige is tot op de huidige dag de grote steen, waarop zij de ark des Heren geplaatst hebben, in het veld van de Bet-Semiet Jehosua.

19. En Hij richtte een slachting aan onder de mannen van Bet-Semes, omdat zij de ark des Heren bekeken hadden; Hij sloeg van het volk zeventig man, vijftig op de duizend. Het volk bedreef rouw, omdat de Here zulk een grote slachting onder het volk had aangericht.

20. En de mannen van Bet-Semes zeiden: Wie kan bestaan voor het aangezicht van de Here, deze heilige God? Naar wie zal Hij bij ons vandaan optrekken?

21. En zij zonden naar de bewoners van Kirjat-Jearim boden, die moesten zeggen: De Filistijnen hebben de ark des Heren teruggebracht; daalt af en voert ze tot u.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 6