Oude Testament

Nieuwe Testament

1 Samuël 6:10-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. De mannen deden alzo. Zij namen twee zogende koeien en spanden die voor de wagen, maar haar kalveren hielden zij thuis.

11. Zij zetten de ark des Heren op de wagen, evenals het kistje met gouden muizen en de afbeeldingen van hun gezwellen.

12. De koeien gingen regelrecht de weg op naar Bet-Semes; zij liepen al loeiende rechtdoor zonder naar rechts of links af te buigen, en de stadsvorsten der Filistijnen volgden ze tot aan het gebied van Bet-Semes toe.

13. De mensen van Bet-Semes waren juist bezig met het oogsten van de tarwe in de vallei. Toen zij opkeken, zagen zij de ark, en zij waren verheugd haar te zien.

14. De wagen nu kwam bij het veld van de Bet-Semiet Jehosua en hield daar stil. Daar lag een grote steen. Zij kloofden het hout van de wagen en offerden de koeien als een brandoffer voor de Here.

15. De Levieten hadden de ark des Heren met het kistje, dat daarbij stond, waarin de gouden voorwerpen waren, afgeladen en op de grote steen geplaatst, en op die dag offerden de mannen van Bet-Semes de Here brandoffers en slachtten Hem slachtoffers.

16. Toen de vijf stadsvorsten van de Filistijnen dit zagen, keerden zij op dezelfde dag naar Ekron terug.

17. Dit nu zijn de gouden gezwellen, die de Filistijnen als genoegdoening de Here gaven: één voor Asdod, één voor Gaza, één voor Askelon, één voor Gat, één voor Ekron;

18. verder de gouden muizen naar het getal van alle steden der Filistijnen, die aan de vijf stadsvorsten behoorden, van de versterkte steden af tot de dorpen toe; en getuige is tot op de huidige dag de grote steen, waarop zij de ark des Heren geplaatst hebben, in het veld van de Bet-Semiet Jehosua.

Lees verder hoofdstuk 1 Samuël 6